-
1 ripe
adj. rijp; belegen; ervarenripe1♦voorbeelden:1 he lived to the ripe age of ninety-five • hij bereikte de gezegende leeftijd van vijfennegentig jaar2 of ripe age • volwassen, ervarena ripe judgement • een doordacht oordeelII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 klaar ⇒ rijp, geschikt♦voorbeelden:————————ripe2〈 werkwoord〉→ ripen ripen/ -
2 the time is ripe for action
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский